De betere buur

Nu zíjn ze het buurthuis

Ze helpen iedereen.

Omaatje van drie deuren verder, de man aan het einde van de straat naar wie niemand omkijkt, de vluchtelingen aan de overkant die geen bal begrijpen van het afvalbeleid van de gemeente – ‘Wie vertelt ze dan ook dat ze geen vuilnis naast hun kliko mogen zetten? Dat leren ze nergens, mevrouw’ – de jongeren die in het steegje achter rondhangen en iedereen die via de deurbel of de telefoon laat weten hun hulp nodig te hebben.

Ze wonen in de leukste buurt van de stad. Als ze hier weggaan is dat tussen zes planken.

Het buurthuis dat ze ooit runden is er niet meer. Nu zíjn ze het buurthuis. Ze helpen met wat ze kunnen en met wat ze hebben. En dat is alles, behalve geld.

Dat je zonder ook een heleboel kunt doen, bewijst de lijst van voorbeelden die ze opsommen. Tuintjes bijhouden, rotzooi naar de milieustraat  brengen, onkruid wieden, keukenkastjes maken, voedsel uitdelen, de buurtkinderen vermaken, fietsen repareren en kledinginzamelingsacties. Als ze erover praten stuwen ze elkaar op, in tempo en in enthousiasme. Zij klatert als een waterval, hij ratelt als een sambabal.

Uit de keuken komen kookgeuren. Als hij weer eens naar de voordeur geroepen wordt, glipt zij langs de tafel om de kippenpoten nog eens om te draaien. Het zijn er meer dan er mensen aan tafel zitten straks. Naast het fornuis staan de plastic bakjes al klaar.

Je kunt iemand toch geen honger laten lijden?

Ze prikt nog even in de aardappelen en wijst naar een fiets die in de tuin op z’n kop staat. Van de buurjongen. Die moet gewoon naar school morgen.

Je kunt zo’n joch moeilijk laten stikken.

De deurbel gaat, de telefoon ook, mensen lopen binnen en weer naar buiten. En in al die drukte lachen ze luid en vaak.

Je mag me best vasthouden, hoor, plaagt ze als ze samen op de foto gaan. Hij legt zijn hand op haar heup. Voorzichtig, hij weet precies waar het zeer doet.

Hart en rug gaan redelijk goed, maar nu heeft ze pijn in haar linkerzij. Morgen wordt ze onderzocht.  

Vlak voor het afscheid breekt de tragiek door. De schulden, de ziektes, de sterfgevallen.

Acht mensen begraven in zes maanden tijd, mevrouw. Eén ervan hun eigen zoon.

Hebben ze het verwerkt? Ach, ze zitten niet stil, dat helpt. Er zijn zo veel mensen die hulp nodig hebben, dat houdt nooit op. “Gelukkig maar, ik zou gek worden”, lacht ze.

“Maak er maar een leuk stukje van”, roept ze me na. “Er is al zo veel ellende, de mensen hier kunnen dat wel gebruiken, iets positiefs.”

Ik beloof het.

Met de hand op mijn hart.